Vijf (onjuiste!) aannames over casestudyonderzoek

Een wetenschappelijke discipline zonder een grote hoeveelheid grondig uitgevoerde casestudies is een discipline zonder systematische productie van voorbeelden, en een discipline zonder voorbeelden is een ineffectieve discipline. (Inzicht van Kuhn, vertaald uit Flyvbjerg 2006: 219, 242)

Wanneer je met je scriptieonderzoek bezig bent is het heel irritant om te horen dat je het niet goed doet, dat je het beter anders kunt doen (of erger nog: ‘Je hád het beter anders kunnen doen’) want ‘op deze manier heb je er niets aan’, of ‘dit is niet wetenschappelijk’. Als casestudyonderzoeker loop je hier zeker en vast tegenaan. Vaak hebben die opmerkingen ook effect: je bent niet meer zeker van je zaak en gaat twijfelen aan de waarde van je onderzoek. ‘Heeft het überhaupt nog zin om dit onderzoek te doen?’ Het antwoord is waarschijnlijk ‘Ja!’, want ga er maar van uit dat die opmerkingen gebaseerd zijn op verkeerde aannames over wat wetenschap is, en wat casestudyonderzoek inhoudt. Flyvbjerg (2006) bespreekt en weerlegt vijf hardnekkige misvattingen. Hieronder licht ik toe wat Flyvbjerg stelt.

Aanname 1: Algemene theoretische kennis is waardevoller dan context-gebonden kennis

Er wordt vaak gedacht, gezegd, geschreven en onderwezen(!) dat algemene theoretische kennis waardevoller is dan concrete, praktische, context-gebonden kennis. Flyvbjerg ontkracht deze aanname met een verkenning van de rol die ‘de case’ – met zijn context-gebonden informatie – speelt binnen het veld waar de sociale wetenschappen zich mee bezighouden: menselijk gedrag. Om het belang van context-gebonden informatie te illustreren wijst Flyvbjerg op de manier waarop ‘experts’ en ‘virtuozen’ zich ontwikkelen. Hun expertise wordt stukje bij beetje opgebouwd door het opeenstapelen van afzonderlijke ervaringen in uiteenlopende contexten: vergelijk bijvoorbeeld de hartchirurg die 10 operaties heeft gedaan met de chirurg die er meer dan 200 heeft verricht, in verschillende ziekenhuizen, en op verschillende patiënten; of de eerstejaarsstudent die op pagina 1 van een studieboek begint te lezen met de laatstejaarsstudent die weet (of denkt te weten) welke colleges wel en niet belangrijk zijn en hoe je je het beste kunt voorbereiden op dat ene meerkeuzetentamen.
Als de sociale wetenschap beoogt het ‘hoe’ en ‘waarom’ van menselijk gedrag te begrijpen, is inzicht in context-gebonden cases cruciaal. Het is immers op basis van de interpretatie van die context dat mensen (al dan niet bewust) beslissingen nemen. De zoektocht naar overstijgende algemene theorie is er dan een die niet in dienst staat van de sociale wetenschap; context is belangrijk. Flyvbjerg herschrijft de eerste aanname als volgt:

Voorspellende theorieën en universele regels bestaan niet in onderzoek naar menselijk handelen. Concrete, context-gebonden kennis is daarom waardevoller dan de bij voorbaat gedoemde zoektocht naar voorspellende theorie en universele regels. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 224)

Aanname 2: Je kunt niet generaliseren op basis van onderzoek naar één case

Volgens Flyvbjerg gaan er twee dingen mis bij deze aanname. Ten eerste schuilt hier het idee dat generaliseren de enige wetenschappelijke weg voorwaarts is terwijl deze methode een van de vele manieren is waarop de wetenschap zich ontwikkelt; casestudyonderzoek is een andere methode. Ten tweede is het wel mogelijk om op basis van één case te generaliseren. Vooral die tweede veronderstelling verdient aandacht. Flyvbjerg (2006: 225) bespreekt twee voorbeelden uit de natuurkunde. Het eerste gaat over Galilei. Op basis van Aristoteles’ theorie (hoe zwaarder een object, hoe sneller het valt), ‘testte’ Galilei de hypothese dat twee identieke aan elkaar gekoppelde objecten twee keer zo snel zouden moeten vallen als wanneer de twee objecten los van elkaar zouden vallen. Galilei’s gedachte-experiment met de logische conclusie (namelijk ‘dat slaat nergens op’) is te beschouwen als testcase waarmee de theorie van Aristoteles werd gefalsificeerd. Flyvbjerg:

Falsificatie is een van de meest rigoureuze testen waaraan een wetenschappelijke vooronderstelling kan worden onderworpen: Als de vooronderstelling in slechts een enkel geval niet klopt, moet het als onwaar worden beschouwd en worden herzien of verworpen. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 228)

De tweede case is het experiment waarbij in een vacuüm gelijktijdig een loden kogel en een veertje losgelaten worden. De twee objecten vallen even snel. Uit dit ene experiment volgt dat het gewicht van objecten niet van invloed is op de valsnelheid van die objecten. Dit is theorieontwikkeling. Bij dit tweede voorbeeld benadrukt Flyvbjerg het belang van de selectie van een loden kogel en een veertje. Door dit soort ‘extreme’ of ‘kritische’ cases te selecteren is het ook voor sociale wetenschappers mogelijk om hypothesen te falsificeren. En om theorie te ontwikkelen. Denk aan jurisprudentie: dit is recht op basis van individuele cases. Soms komt zo’n case toevallig bij een rechter, maar soms wordt zo ook actief naar jurisprudentie gezocht. Wanneer je sociaalwetenschappelijk onderzoek gaat doen en algemene hypothesen vindt, kun je dus zoeken naar een case waarbinnen die hypothese het minst of juist het meest waarschijnlijk is. Als je onderzoek erop wijst dat de hypothese niet opgaat voor die case, dan moet de hypothese worden verworpen of aangepast. Dus schrijft Flyvbjerg:

Je kunt vaak generaliseren op basis van een enkele casus, en via die generalisatie kan de casestudy cruciaal zijn voor wetenschappelijke ontwikkeling en dienen als vervanging of alternatief voor andere methoden. Maar formele generalisatie wordt overschat als bron van wetenschappelijke ontwikkeling, terwijl ‘de kracht van het voorbeeld’ wordt onderschat. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 228)

Aanname 3: Casestudyonderzoek test geen hypothesen en ontwikkelt geen theorie

Omdat de derde aanname samenvalt met de tweede en zojuist in de bespreking is meegenomen, is het nu ook mogelijk om de derde aanname aan te passen. Flyvbjerg schrijft:

De casestudy is bruikbaar voor generaliseren en voor het testen van hypothesen, maar is niet beperkt tot enkel deze onderzoeksactiviteiten. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 229)

Aanname 4: De casestudyonderzoeker heeft een bias naar theoriebevestiging

De vierde aanname is dat de onderzoeker die gebruik maakt van casestudyonderzoek geneigd is theorieën te bevestigen. Het idee is dat de onderzoeker niet blanco het veld in gaat en daarmee onbewust op zoek zal gaan naar data die aansluiten bij de vooraf geformuleerde verwachtingen. Flyvbjerg schrijft hierover:

Het vraagstuk over subjectiviteit en een bias naar bevestiging geldt voor alle methoden, niet alleen voor casestudyonderzoek en andere kwalitatieve methoden. Het element van arbitrair subjectivisme speelt bijvoorbeeld een significante rol bij de keuze voor categorieën en variabelen in kwantitatief of structureel onderzoek, zoals een gestructureerde questionnaire die over een grote steekproef van cases wordt gebruikt. En de kans is groot dat (a) dit subjectivisme overleeft zonder grondig te worden gecorrigeerd gedurende het onderzoek en (b) het de onderzoeksresultaten kan beïnvloeden simpelweg omdat de kwantitatieve/structurele onderzoeker vergeleken met een casestudyonderzoeker niet zo nauw betrokken is bij de respondenten, waardoor het minder voor de hand ligt dat de kwantitatieve/structurele onderzoeker gecorrigeerd wordt door ‘terugpratende’ onderzoeksobjecten. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 235-236)

Oftewel: elk onderzoek kan worden verknald! Om het risico hiervan te minimaliseren is het belangrijk om maatregelen te treffen. Die maatregelen verschillen per instrument.
Verder benadrukt Flyvbjerg dat er in de wetenschapsgeschiedenis voornamelijk voorbeelden van casestudyonderzoek zijn waarbij de bias gericht is op falsificatie en niet op verificatie. Flyvbjerg haalt onderzoek van onder meer Campbell, Geertz en zichzelf aan als voorbeelden waarin de verzamelde data de onderzoeker dwongen hypothesen juist te herzien (Flyvbjerg 2006: 235). Flyvbjerg herformuleert de vierde aanname dan als volgt:

De casestudy heeft geen grotere bias naar bevestiging van de vooronderstellingen van de onderzoeker dan andere onderzoeksmethoden. Integendeel, het is zelfs zo dat de ervaring leert dat de casestudy een grotere bias heeft naar falsificatie van vooronderstellingen dan naar bevestiging. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 237)

Aanname 5: Cases samenvatten kan niet, laat staan het formuleren van theorieën

De laatste aanname die Flyvbjerg bespreekt is de aanname dat cases zó context-specifiek zijn dat het onmogelijk is ze samen te vatten en dat je daarom met caseonderzoek nooit algemene theorieën kunt ontwikkelen. Flyvbjerg legt uit dat die moeilijkheid om cases samen te vatten los staat van de casestudy als methodiek maar verbonden is met de onderzoekspraktijk van de sociale wetenschappen: die is complex. De samenvatting ontneemt de case haar intrinsieke waarde die ligt in die complexiteit. Dus is het samenvatten van cases niet alleen lastig: het is vooral onwenselijk. Flyvbjerg ziet de moeilijkheid van het samenvatten daarom niet als bewijs tegen goed diepgravend casestudyonderzoek met context-specifieke problematiek. Het tegenovergestelde van samenvatten is dus belangrijk: het openbreken, het ontsluiten van de case. Volgens Flyvbjerg betekent dit dat een goede casebeschrijving alle lezers in staat stelt te bepalen wat ‘het verhaal’ van de case is: “What is this case a case of?” (Flyvbjerg 2006: 238).

Het klopt dat het samenvatten van casestudies vaak lastig is, vooral als het gaat om casusontwikkeling. Dit geldt veel minder voor de uitkomsten van cases. Het probleem met het samenvatten van cases heeft overigens meestal meer te maken met de karakteristieken van de onderzochte werkelijkheid dan met de casestudy als onderzoeksmethodiek. Het is [daarom] vaak niet wenselijk om casestudies samen te vatten en te generaliseren. Goed casestudyonderzoek zou gelezen moeten worden als een verhaal in zijn totaliteit. (Vertaald uit Flyvbjerg 2006: 241)

Slot

Het idee dat casestudyonderzoek niet kan bijdragen aan wetenschappelijke ontwikkeling is onjuist. Voor casestudyonderzoekers is het belangrijk om dit te snappen. Niet zozeer om de discussie aan te gaan (hoewel je dat nu ook zou kunnen), maar vooral om je onderzoek goed op te zetten, goed uit te voeren en de resultaten goed op papier te krijgen. Laat je niet uit het veld(werk) slaan! Onderzoekers die gebruik maken van casestudies moeten nu eenmaal veel uitleggen aan mensen die nog traditioneler over wetenschap denken. Hoe dan ook, casestudyonderzoek is gewoon wetenschappelijk onderzoek, waarbinnen onderzoekers zich mogen laten verrassen door de realiteit die ze onderzoeken. En net als al het andere onderzoek moet casestudyonderzoek goed worden voorbereid. Heb je ergens hulp bij nodig? Kom dan gerust langs of neem met ons contact op.

Verwijzingen:
Flyvbjerg, B., (2006). Five Misunderstandings about Case-Study Research (April 1, 2006). Qualitative Inquiry, vol. 12, no. 2, pp. 219-245.


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Leiden, Eindhoven of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Analyseer interviews en transcripten in 6 stappen

Wil je weten wat de belangrijkste stappen zijn die je als scriptiestudent onderneemt als je interviews analyseert? Onze scriptiespecialisten leggen het uit. Na het lezen van dit artikel kun je aan de slag met het bedenken van een structuur voor je resultatenhoofdstuk.

VOORBEREIDING: Drie opstarttips

Wanneer je interviews gedaan hebt voor je onderzoek, moet je hoogstwaarschijnlijk de geluidsopnamen van die interviews transcriberen en analyseren. Het proces dat je daarbij doorloopt is verdeeld in verschillende fasen waartussen je heen en weer zult schakelen. Je kunt je dit proces voorstellen een hoge toren met zes muren waarlangs een wenteltrap omhoog loopt. Helemaal beneden, waar jouw transcripten liggen, begint de tocht omhoog. Soms loop je aan de binnenkant van de trap om te kijken naar je transcripten, soms leun je tegen de muur van één van de zes fasen en ben je bezig met je data. Helemaal bovenaan kun je met een ‘blik op afstand’ kijken naar je data en je onderzoeksvragen beantwoorden. Maar voordat je begint heb ik drie opstarttips die kunnen helpen:

TIP 1. Neem de tijd
Het analyseproces is misschien wel het belangrijkste onderdeel van je onderzoek. Neem daar dus de tijd voor. Een week is echt niet gek. Een maand is ook niet gek. En wanneer mensen promoveren, kan het analyseren zomaar een half of heel jaar in beslag nemen. Hoe meer tijd je hebt, hoe meer rust je jezelf gunt om ideeën in je hoofd te laten sudderen, hoe meer ruimte je hebt om er met anderen over na te denken, en hoe beter jouw analyse uiteindelijk zal zijn. Dus neem die tijd!

TIP 2. Print transcripten uit
Ik zou je ook willen adviseren om al je transcripten uit te printen. De reden hiervoor is dat je bij het ordenen van documenten de fysieke ruimte van je bureau en je werkkamer erg goed kunt gebruiken. Alle documenten liggen op hun plek en zijn direct beschikbaar zonder dat je eerst ergens op moet klikken of een ander document moet wegklikken. Dit helpt overigens ook heel erg goed tegen digi-soggen. Print je transcripten dus uit!

TIP 3. Houd je probleemstelling van je scriptie in zicht
Als je die stapel transcripten hebt liggen, zorg er dan ook voor dat je de probleemstelling en je onderzoeksvragen bij de hand houdt. Die zijn namelijk het uitgangspunt van je onderzoek en helpen je om bij je analyse de relevante data van de irrelevante te onderscheiden.

De zes stappen voor het analyseren van interviews en transcripten

Je begint nu met het daadwerkelijke analyseproces. Dit zijn de belangrijkste stappen die je onderneemt als je interviews gaat analyseren:

STAP 1: Verzamel relevante tekstfragmenten
Neem één transcript. Het kan slim zijn om met een transcript te beginnen van een interview dat voor jouw gevoel heel veel waardevolle informatie bevat. Ga dat transcript van voor naar achter lezen en selecteer daarin de tekstfragmenten die naar jouw idee belangrijk zijn. En die fragmenten kunnen heel lang zijn; eigenlijk is het eerder een kwestie van wegstrepen wat niet belangrijk is dan van selecteren wat wel belangrijk is. Doe dit voor vijf of tien transcripten, of voor alle transcripten als je er minder dan tien hebt.

STAP 2: Splits tekstfragmenten waar mogelijk
In de tweede fase loop je al je verzamelde tekstfragmenten weer door en kijk je of je langere fragmenten kunt opknippen in meerdere kleine fragmenten. Die ‘knip’ kan gemaakt worden op basis van een onderwerp of thema dat in het transcript besproken wordt. Let erop dat de fragmenten na het knippen nog wel begrijpelijk moeten zijn als op zichzelf staande teksten.

STAP 3: Open coderen; labelen
Wanneer de tekstfragmenten opgeknipt zijn, is het tijd om er labels voor te maken. Een label bestaat bij voorkeur uit één woord dat het geselecteerde tekstfragment goed weergeeft. Wanneer je tekstfragment om meerdere redenen belangrijk is, kun je er meerdere labels aan toevoegen, maar maak het niet te gek. Het gaat er vooral om dat jij labels maakt die voor jou werken. Blijf daarbij zo dicht mogelijk bij de inhoud het tekstfragment. Ga door met dit labelen tot er geen nieuwe labels meer bij komen of tot je materiaal op is, en houd je probleemstelling bij de hand!

STAP 4: Axiaal coderen; labels ordenen en reduceren
Als alle labels zijn gecreëerd komt de tijd om axiaal te coderen. Dat betekent dat je de labels die je tot nu toe hebt gevonden gaat ordenen, en dat je, waar mogelijk, het aantal labels terugbrengt. Bij het ordenen van labels ga je vooral op zoek naar onderlinge verbanden tussen labels. Sommige labels vallen misschien onder andere labels. Bepaalde labels zijn misschien onderdeel van een proces. Andere labels hebben misschien een causaal verband. Teken deze verbanden uit en zet ze schematisch op papier. Daarnaast wil je een overzichtelijk aantal labels. Daar waar de labels overlappen, bijvoorbeeld omdat je synoniemen hebt gebruikt, kies je dus voor één label. Uiteindelijk wil je een overzicht van labels hebben waarbij duidelijk is wat de overkoepelende kernlabels zijn.

STAP 5: Check je labelsysteem
Je hebt op dit punt al je labels gemaakt op grond van de eerste vijf of tien transcripten. Als je nog niet-geanalyseerde transcripten hebt, kun je jouw labels met die transcripten testen. Doe dit een paar keer als je de mogelijkheid hebt om te kijken of je misschien nog wat labels moet veranderen of toevoegen of kunt verwijderen.

STAP 6: Maak definities bij de kernlabels uit je systeem
Op basis van je labeloverzicht worden je kernlabels duidelijk. Dit zijn de overkoepelende labels uit het overzicht die ook het nauwst verbonden zijn met je probleemstelling. Het zijn de labels waarmee jij als onderzoeker de individuele transcripten kunt ontstijgen en waarmee je dus een antwoord op je onderzoeksvragen zou moeten kunnen gaan formuleren.

Tot slot

Dit zijn de belangrijkste stappen die je onderneemt als je interviews gaat analyseren. Hierna kun je aan de slag met het bedenken van een structuur voor je resultatenhoofdstuk. Het kan goed zijn dat de kernlabels uit je systeem daarbij veel houvast bieden. Maar voordat het zover is, kun je iemand anders vragen om kritisch naar de labels te kijken in combinatie met tekstfragmenten uit je transcripten. Bij verschil van mening probeer je met elkaar tot overeenstemming te komen over de beste oplossing. Zo voorkom je dat jouw persoonlijke blik te veel invloed heeft op het analyseproces.


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Wat is een steekproef?

Steekproeven zijn zeer belangrijk bij onderzoek. De manier waarop je personen uitnodigt om deel te nemen aan je onderzoek heeft grote gevolgen voor de kwaliteit van je resultaten. Na het lezen van dit blog begrijp je waarom.

Wat is een steekproef?

Als niet de hele populatie, maar slechts een deel ervan meedoet aan je onderzoek, dan is er sprake van een steekproef. De mensen die deelnemen aan je onderzoek vormen de steekproef. Stel dat je inzicht wilt krijgen in de wensen en behoeften ten aanzien van een nieuw supermarktproduct. Alle mensen die boodschappen doen, vormen dan samen de populatie. Laten we zeggen: alle inwoners van heel Nederland in de leeftijd van 18 tot 65. Het is uiteraard onmogelijk om de gehele populatie, die uit miljoenen mensen bestaat, te enquêteren. Je kunt slechts een deel van de populatie ondervragen. Dit deel van de populatie, de groep mensen die je enquête uiteindelijk invult, vormt je steekproef. Onderzoeken met behulp van een steekproef bespaart tijd en geld en geeft een betrouwbaar resultaat indien de steekproef representatief is en groot genoeg.

Waarom is steekproeftrekking van belang?

Op basis van de onderzoeksresultaten naar aanleiding van de steekproef wil je conclusies trekken die gelden voor de hele populatie (generaliseren). Alleen als je op de juiste manier een steekproef trekt en de steekproef groot genoeg is, kun je redelijk betrouwbare uitspraken doen over de gehele populatie.

Stel dat je al jouw Facebookvrienden vraagt je enquête over het supermarktproduct in te vullen, dan leidt deze wijze van steekproeftrekking tot een systematische vertekening (bias): Je steekproef bestaat dan niet uit een willekeurige greep uit alle Nederlanders van 18 tot 65, maar uit studenten in Amsterdam van 22 tot 28 jaar. Je steekproef vormt dus geen goede afspiegeling van de populatie (is niet representatief). Deze groep jonge, hoogopgeleide mensen met een laag inkomen heeft immers heel andere wensen en behoeften dan ‘de gemiddelde Nederlander’. De gemiddelde mening in je steekproef verschilt van die van de populatie als geheel (vertekening, oftewel bias). Op basis van de resultaten van deze steekproef kun je geen betrouwbare uitspraken doen over de wensen en behoeften van Nederlanders van 18 tot 65 jaar.

Denk eens mee met het volgende voorbeeld: Je bent nog bezig met je onderzoek naar het supermarktproduct. Je wilt niet alleen studenten in je steekproef, dus je gaat met enquêtes op straat staan. Je staat een zaterdagmiddag voor een supermarkt aan de grachtengordel van Amsterdam enquêtes uit te delen. Ga voor jezelf eens na welke vertekeningen hier zouden kunnen optreden: Hoe is het gesteld met de leeftijd, het opleidingsniveau, het inkomen en de levensstijl van mensen die hun boodschappen doen in een luxe, hippe, biologische supermarkt aan de gracht? Verschillen hun wensen en behoeften van die van andere Nederlanders?


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek


Bronnen

Van der Pligt, J., & Blankers, M. (2013). Survey-onderzoek. De meting van attitudes en gedrag. Amsterdam: Boom Lemma.

Baarda, D. B., & De Goede, M. P. M. (2006). Basisboek methoden en technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Representativiteit en generaliseerbaarheid bij (a)selecte steekproeftrekking

In de literatuur over onderzoeksmethoden wordt onderscheid gemaakt tussen aselecte en selecte steekproeven.

Aselecte en selecte steekproeven

Bij aselecte steekproeven hebben alle leden van een populatie gelijke kans om in de steekproef terecht te komen. Bij dit type steekproeven is het alsof je knikkers uit een hoge hoed grabbelt: de hele populatie zit in de hoge hoed en elke knikker heeft een even grote kans om door jou gepakt te worden. In tegenstelling tot de aselecte steekproef worden bij selecte steekproeven de deelnemers aan het onderzoek niet op willekeurige wijze uit de populatie geselecteerd. Personen uit de populatie hebben niet een van tevoren bekende kans om in de steekproef terecht te komen. Dit heeft nadelige gevolgen voor de generaliseerbaarheid van de resultaten van je onderzoek.

Representativiteit en generaliseerbaarheid

Aselecte steekproeftrekking biedt de grootste kans op een representatieve steekproef waarvan de resultaten generaliseerbaar zijn. Representatief wil zeggen dat de mensen in je steekproef een mooie afspiegeling vormen van de mensen in je populatie. Je populatie bestaat uit de hele groep mensen waar je uiteindelijk in je conclusies uitspraken over wilt doen. Vanuit het oogpunt van onderzoeksmethodologie kies je dus bij voorkeur voor een aselecte steekproeftrekking. Een echt aselecte steekproef is eigenlijk alleen mogelijk als je een lijst of een bestand hebt met alle leden uit de populatie (denk aan alle medewerkers van een bedrijf, die allemaal in een bestand van PZ staan), maar als dit in de praktijk niet mogelijk is, zul je een selecte methode moeten kiezen.


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

De Likertschaal voor enquêtevragen in scriptieonderzoek

Er zijn verschillende soorten antwoordschalen voor enquêtevragen. De Likertschaal is er één van. Deze schaal stamt uit 1932, is bedacht door meneer Likert, en wordt nog steeds veel gebruikt in vragenlijstonderzoek.

Waarom de Likertschaal?

Met behulp van de Likertschaal kun je dingen meetbaar maken die normaal gesproken lastig te meten zijn in kwantitatief onderzoek. Afstand is bijvoorbeeld makkelijk te kwantificeren aan de hand van het aantal kilometers. Maar hoe stel je vast hoeveel moeite iemand heeft met afstuderen? Dat maak je meetbaar met behulp van een Likertschaal in combinatie met een bepaalde uitspraak of stelling.

Hoe formuleer je een enquêtevraag met een Likertschaal?

Voor het opstellen van een enquêtevraag met een Likertschaal heb je een korte antwoordinstructie, een stelling, en de juiste woorden voor je schaal nodig. Bijvoorbeeld:

  • Antwoordinstructie: In hoeverre bent u het eens met de onderstaande stellingen? Geef antwoord op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 = helemaal eens en 5= helemaal oneens.
  • Stelling: “Mijn afstudeerproces levert me frustraties op”
  • Likertschaal: 1. Helemaal eens; 2. eens; 3. neutraal; 4. oneens; 5. helemaal oneens.

Welke Likertschaal moet je gebruiken?

In principe kun je zelf kiezen welke termen je in je Likertschaal gebruikt. Bedenk daarbij wel dat de woorden van je Likertschaal goed moeten passen bij de formulering van je stelling.

  • Instemming: Helemaal eens/ eens / neutraal / oneens / helemaal oneens
  • Frequentie: Heel vaak / vaak / soms / zelden / nooit
  • Belangrijkheid: Zeer belangrijk / belangrijk / redelijk belangrijk / enigszins belangrijk / onbelangrijk

Bekijk online meer voorbeelden van verschillende Likertschalen

Moet ik een vijf- of een zevenpunts-Likertschaal gebruiken?

Het aantal punten is niet voor elke Likertschaal hetzelfde. Meestal wordt een vijfpunts-Likertschaal gebruikt, maar ook een zevenpuntsschaal of zelfs een negenpuntsschaal is mogelijk. Doorgaans is het gebruik van een vijfpuntsschaal voldoende, zeker voor scriptieonderzoek.

Voor- en nadelen van de Likertschaal

Likerschalen hebben verschillende voor- en nadelen.

Voordelen

  • Likertschalen zijn makkelijk op te stellen voor de onderzoeker;
  • makkelijk in te vullen door de respondent;
  • betrouwbaar.

Nadelen

  • Respondenten zijn geneigd de middelste antwoorden aan te vinken en de uiteinden van de schaal te vermijden.
  • Respondenten kunnen geneigd zijn het eens te zijn met stellingen om de onderzoeker te plezieren.
  • Sociaal wenselijk antwoorden speelt ook een rol.
  • De validiteit van vragen met Likertschalen is lastig vast te stellen.

Hoe analyseer je data van Likertschalen?

Met een Likertschaal meet je op intervalniveau. Je mag op dit rekenkundig meetniveau (ordinaal of intervalniveau) geen gebruik maken van gemiddelden. Als je een centrummaat wilt rapporteren, gebruik dan de mediaan of de modus. Geef voor hbo-scripties het resultaat weer in een frequentietabel of een staafdiagram. Combineer eventueel meerdere stellingen in één frequentietabel of in een 100% gestapeld staafdiagram. Gebruik geen histogram. Wil je verbanden met andere variabelen analyseren, gebruik dan kruistabellen met eventueel een chi-kwadraattoets. Voor universitaire scripties kan gebruik worden gemaakt van verschillende non-parametrische toetsen. Vaak worden somscores van schalen die bestaan uit meerdere items met Likertschalen geanalyseerd alsof het een meting op ratiomeetniveau betreft.

Bekijk ook onze tips voor het opstellen van enquêtes.


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek. Dat kan op een van onze locaties, telefonisch of online. We helpen je graag verder!

Meld je aan

Het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek

Voor je scriptie moet je onderzoek doen. In de wetenschap zijn twee vormen van onderzoek te onderscheiden: kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek. Maar wat is nu eigenlijk het verschil tussen deze twee?

Het verschil

De woorden ‘kwalitatief’ en ‘kwantitatief’ geven al een belangrijk verschil aan. Kwalitatief onderzoek richt zich op de kwaliteit van de data door de nadruk te leggen op het begrijpen van een kleine onderzoeksgroep of een ander onderzoeksobject. Het eigen subjectieve perspectief kan hierin een belangrijke rol spelen. Kwantitatief onderzoek richt zich daarentegen op het verzamelen en analyseren van cijfermatige gegevens en gebruikt daarvoor een onderzoeksgroep met meer respondenten die zodoende een grotere kwantiteit aan data oplevert. Door de cijfermatige benadering ligt de nadruk niet op het begrijpen, maar op het verklaren van relaties tussen variabelen.

Laten we als voorbeeld relaties nemen. Tijdens een lange relatie leer je de complexiteit van een relatie kennen en begrijp je steeds beter wat een duurzame relatie inhoudt. Vanwege de diepgang wordt de kwalitatieve kennis steeds rijker. Je kunt een gedetailleerde beschrijving geven van de aspecten die belangrijk zijn. Echter, je kennis van relaties is alleen maar gebaseerd op deze ene relatie.

Als je ervaring hebt met meerdere korte relaties, is je kennis van relaties gebaseerd op de kwantiteit. Omdat je geen ervaring hebt met een lange relatie, heb je minder zicht op de vraag welke aspecten mogelijk belangrijk zijn bij een lange relatie, maar je weet wel meer over relaties in het algemeen. Op basis van deze cijfermatige kennis kun je bijvoorbeeld uitspraken doen over mogelijke patronen, gemiddelden, of verbanden.

Het verschil in de praktijk: inductief en deductief onderzoek

Kwalitatief onderzoek is vaak inductief van aard. Hiermee wordt bedoeld dat de onderzoeker van tevoren geen duidelijke verwachtingen heeft ten aanzien van de vraag welke informatie hij denkt te gaan vinden. Aan het begin van een relatie weet je nog niet wat je te wachten staat, maar door vallen en opstaan leer je steeds meer en kun je uiteindelijk conclusies trekken.

Kwantitatief onderzoek is vaak deductief van aard. Op basis van bestaande informatie wordt een verwachting uitgesproken. Er wordt een algemene ‘hypothese’ (de verwachting) opgesteld die bevestigd of ontkracht gaat worden. Een voorbeeld van zo’n hypothese is de stelling dat mannen over het algemeen de oudere partner in een relatie zijn. Om deze stelling te onderzoeken, moet je informatie hebben van meerdere relaties, en niet slechts van een enkele.

De verschillende methoden

Kwalitatief (inductief) onderzoek maakt voornamelijk gebruik van observaties en diepte-interviews. De data wordt geordend door te coderen. Deze benadering is echter te tijdrovend om op een grote onderzoeksgroep toe te passen. Door te observeren en uitgebreid te praten met een kleine groep respondenten ontstaat er een gedetailleerd beeld, maar alleen van deze kleine groep.

Kwantitatief onderzoek maakt voornamelijk gebruik van vragenlijsten en statistiek. De vragenlijsten (questionnaires) worden verspreid onder een grote groep mensen, waardoor er een algemeen beeld ontstaat. Deze onderzoeksgegevens kun je veralgemeniseren, of generaliseren, naar een grotere populatie. Op basis van gegevens uit meerdere relaties kun je dan wellicht stellen dat de man over het algemeen inderdaad ouder is dan de vrouw.

Mixed methods

In de praktijk kunnen beide methoden goed in combinatie gebruikt worden. Het voordeel hiervan is dat je zowel een gedetailleerd als een algemeen beeld kunt ontwikkelen. Zo kun je bijvoorbeeld door middel van kwalitatief onderzoek een verdiepende studie naar één relatie doen. De bevindingen kun je vervolgens in een vragenlijst verwerken die je voorlegt aan een grote groep mensen. Je kunt zo bepaalde interessante aspecten van een relatie nader analyseren door cijfermatige verbanden te onderzoeken. Op deze manier combineer je de sterke eigenschappen van beide methoden, en vermijd je de beperkingen.

Studiemeesters helpt studenten zoals jij vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek op een van onze locaties of online. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Kwalitatief en kwantitatief onderzoek: het verschil

Er zijn veel verschillende onderzoeksmethoden, van interviews en enquêtes tot observaties en casestudies. Al die verschillende onderzoeksmethoden kun je onderverdelen in twee typen: kwalitatieve en kwantitatieve methoden. De scriptiespecialisten van Studiemeesters leggen uit wat het verschil is tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek.

Verschil 1. Getallen vs. woorden

Een belangrijk onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek is dat er bij kwantitatief onderzoek ‘gemeten’ wordt en bij kwalitatief onderzoek niet. Meten houdt in dat er een getal wordt toegekend aan een object of een gebeurtenis, waardoor het vergeleken kan worden met andere objecten en gebeurtenissen. Bij kwantitatief onderzoek gaat het om het verzamelen van een grote hoeveelheid numerieke data (getallen). Denk aan enquêtes met meerkeuzevragen of vragen naar hoeveelheden of tijdsduur. In een wetenschappelijke context betekent het woord ‘kwantificatie’ dan ook ‘de handeling van het meten en tellen’. In kwantitatief onderzoek ligt zowel bij het verzamelen als bij de analyse de nadruk op kwantificatie van data. Bij kwalitatief onderzoek is dat niet het geval. De nadruk ligt daar niet op meten en op het verzamelen van getallen, maar op woorden. Het is subjectiever en interpretatiever.

Verschil 2. Deductie vs. inductie

In kwantitatief onderzoek wordt vaak gebruikgemaakt van een deductieve benadering in de relatie tussen theorie en onderzoek; er worden theorieën getest in het onderzoek. Kwalitatief onderzoek is vaker inductief; er worden theorieën gegenereerd met het onderzoek.

Verschil 3. Visie op de sociale werkelijkheid

Binnen sociaal onderzoek valt op dat bij kwantitatief onderzoek de sociale werkelijkheid wordt gezien als een externe, objectieve realiteit, terwijl die in kwalitatief onderzoek wordt gezien als iets wat door een individu gecreëerd wordt en dus subjectiever en veranderlijker is.

Voorbeelden van kwalitatieve en kwantitieve onderzoeksmethoden

KwantitatiefKwalitatief
EnquêtesDiepte-interview
Experimenteel onderzoek(Participerende) observatie
MonitoringFocusgroep
Gestructureerde interviewsCasestudies

Mixed Methods

Als binnen één onderzoek zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden gebruikt worden, dan noemen we dat ‘mixed method’-onderzoek. Je houdt dan bijvoorbeeld eerst interviews om tot diepere inzichten te komen en toetst vervolgens met behulp van enquêtes in hoeverre de uitspraken gelden voor de onderzoekspopulatie.

Meer weten? Lees ook de uitgebreidere uitleg van onze specialist Pieter over het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek.

Wil je op de juiste wijze onderzoek uitvoeren? Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek op een van onze locaties of online. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Wat is de betekenis van ‘representatief’ in scriptie-onderzoek?

Het begrip ‘representativiteit’ heeft betrekking op de steekproef van je scriptie-onderzoek. Representativiteit is belangrijk omdat het de mate van generaliseerbaarheid van je onderzoeksresultaten beïnvloedt. De scriptiespecialisten van Studiemeesters leggen de betekenis van representativiteit uit en geven ter verduidelijking een voorbeeld van een niet-representatieve steekproef.

Wat is representativiteit?

Vaak wil je in onderzoek uitspraken doen over een groep mensen. Misschien onderzoek je de wensen en behoeften van mensen die maaltijden thuis laten bezorgen, of houd je een klanttevredenheidsonderzoek onder klanten van een landelijke supermarkt. Het is zelden mogelijk om een populatieonderzoek uit te voeren waarbij je iedereen die tot de doelgroep behoort, interviewt of een vragenlijst in laat vullen. Stel je voor: dat zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat je alle mensen die bij Albert Heijn hun boodschappen doen, zou moeten interviewen!
Het onderzoeken van de hele populatie is gelukkig ook niet nodig. In plaats daarvan selecteer je een aantal mensen uit de populatie en onderzoek je deze groep. Deze kleinere groep mensen vormt je steekproef. Je brengt dan de wensen en behoeften of de tevredenheid van deze kleinere groep in kaart en gaat ervan uit dat de resultaten van deze steekproef geldig zijn voor de hele populatie, oftewel: dat je de resultaten kunt generaliseren. Maar je resultaten zijn alleen generaliseerbaar als je steekproef voldoende representatief is.

‘Representatief’ wil zeggen: in hoeverre vormen de mensen in je steekproef een afspiegeling van de populatie?

Bestaat de doelgroep uit mannen en vrouwen in de leeftijd van 18-65 jaar in alle provincies van Nederland? Dan zal je steekproef ook zowel mannen als vrouwen van diverse leeftijden uit verschillende provincies moeten bevatten, anders is deze niet representatief. Anders gezegd: een representatieve steekproef is “a sample that reflects the population accurately so that it is a microcosm of the population” (Bryman, 2012, p. 187).

Voorbeeld van een niet-representatieve steekproef

Stel, een landelijke supermarkt is de opdrachtgever van je afstudeeronderzoek en je brengt de klanttevredenheid in kaart. Je hebt een mooie online-vragenlijst opgesteld en verspreidt die vragenlijst via Facebook bij je sportvereniging en je studentenvereniging en onder studiegenoten. In korte tijd weet je 384 ingevulde vragenlijsten te verzamelen. Je begint met de data-analyse en plot de socio-demografische variabelen. De staafdiagrammen laten zien dat geslacht gelijk verdeeld is, maar dat de leeftijd varieert van 19 tot 24 jaar en dat 80% van je respondenten in de stad woont waar je studeert. Je steekproef is helaas niet representatief voor leeftijd en woonplaats.
Je kunt daarom op basis van de resultaten van deze steekproef geen geldige uitspraken doen over de klanttevredenheid van alle klanten van de landelijke supermarktketen, want de mening van mensen uit de provincie en de mening van oudere mensen ontbreken in jouw onderzoek. Je steekproefmethode (respondenten selecteren binnen je eigen netwerk via Facebook) heeft gezorgd voor een vertekening in je steekproefsamenstelling, oftewel een sampling bias: “a distortion in the representativeness of the sample that arises when some members of the population (or more precisely the sampling frame) stand little or no chance of being selected for inclusion in the sample” (Bryman, 2012, p. 187).


Wil je op de juiste wijze onderzoek uitvoeren? Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Wat is APA? Een korte uitleg voor beginners

Wat zijn APA-richtlijnen? Waarom en wanneer moet je een bronvermelding gebruiken? En waar vind je een goede APA-handleiding? De scriptiespecialisten van Studiemeesters beantwoorden al je vragen over de APA-stijl.

Wat zijn APA-richtlijnen?

APA-richtlijnen zijn regels voor de opmaak en notatie van bronverwijzingen en citaten in het theoretisch kader, de opmaak van figuren en tabellen in het resultatenhoofdstuk en de bronnenlijst aan het einde van je scriptie.

Wat is de APA-methode?

De APA-methode is een ‘citation style guide’ die uitgegeven wordt door de American Psychological Association (APA). APA is niet het enige bronverwijzingssysteem. Voorbeelden van andere ‘citation style guides’ zijn Harvard Referencing, MLA en Chicago. Je opleiding bepaalt welk systeem jij moet gebruiken voor je scriptie.

Wat is een APA-verwijzing?

Een verwijzing is een bronvermelding in een tekst. APA legt uit hoe je een verwijzing precies noteert. Bij boeken en artikelen bestaan bronvermeldingen doorgaans uit de achternamen van de schrijvers van de bronnen en een jaartal. Deze staan tussen haken en binnen de laatste zin van het stukje dat je op basis van die bron hebt geschreven. Merk op dat de bronvermelding dus vóór de punt van de zin staat, op deze wijze:

(De Vries, 2017).

Er zijn verschillende vormen van bronverwijzingen, afhankelijk van het type bron. Een boek noteer je bijvoorbeeld net even anders dan een website.

Waarom, waar en wanneer moet ik een APA-referentie gebruiken?

Als je literatuuronderzoek doet voor je theoretisch kader, dan lees je een artikel of een boek. Je komt zo het een en ander te weten en schrijft dit vervolgens op in het theoretisch kader van je scriptie. Dat doe je in je eigen woorden (dat heet ‘parafraseren’) en na een aantal zinnen plaats je dan een bronvermelding, zodat de lezer weet waar je deze informatie vandaan hebt. Als je geen bronvermelding plaatst, dan impliceer je ten onrechte dat jij deze informatie zelf hebt bedacht, ontdekt of onderzocht. In je resultatenhoofdstuk hoef je geen bronvermeldingen te plaatsen, want die resultaten heb jij zelf ‘ontdekt.’

De literatuurlijst, oftewel de APA-bronnenlijst

De literatuurlijst is een lijst van alle bronnen die je gebruikt hebt. De bronnenlijst volgt na het laatste hoofdstuk en voor je bijlagen. Je maakt geen aparte lijsten voor websites of boeken. Alle bronnen staan in één lijst op alfabetische volgorde. In een APA-handleiding zoek je op hoe je elke bron noteert.

Voorbeeld van een prettige APA-handleiding

Als je eigen opleiding geen handleiding voorschrijft, dan kun je deze handleiding van de Universiteit Tilburg gebruiken. De manier om een verwijzing in de tekst te noteren, zoek je op in hoofdstuk 1, en de manier om een bron volledig uit te schrijven voor de bronnenlijst, zoek je op in hoofdstuk 4 van deze handleiding. Het originele ‘APA Manual’ van de American Psychological Association vind je hier. Het volledige manual heb je zelden nodig voor je scriptie.


Studiemeesters helpt studenten zoals jij vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek op een van onze locaties of online. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Representativiteit in kwantitatief en in kwalitatief onderzoek: wat is het verschil?

Representativiteit is een begrip dat in bijna elk onderzoeksverslag en bijna elke scriptie bij de onderzoeksmethoden besproken moet worden. In kwantitatief onderzoek heeft het begrip betrekking op de steekproef en kan er een representativiteitstoets worden uitgevoerd. Maar wat vertel je over representativiteit als je kwalitatief onderzoek hebt uitgevoerd? De scriptiespecialisten leggen je alles uit wat je moet weten over representativiteit in kwalitatief onderzoek.

Kwantitatieve benadering van representativiteit

Bij kwantitatief onderzoek is de vraag naar representativiteit gelijk aan de vraag in hoeverre de mensen in je steekproef een afspiegeling vormen van de populatie. Eigenlijk wordt bij het gebruik van het woord ‘representativiteit’ bijna altijd uitgegaan van deze betekenis. Daarbij wordt vergeten dat representativiteit in kwalitatief onderzoek een andere betekenis heeft. Bij kwantitatief onderzoek gaat het om het verzamelen van een grote hoeveelheid numerieke data en ligt bij het verzamelen en bij de analyse de nadruk op kwantificatie (getallen en tellen). Daardoor kan ook de representativiteit getalsmatig worden uitgedrukt aan de hand van een representativiteitstoets.

Kwalitatieve representativiteit

Bij kwalitatief onderzoek staan woorden centraal en gaat het niet om de kwantiteit, maar om de kwaliteit. Representativiteit in kwalitatief onderzoek is daarom niet gericht op een juiste numerieke afspiegeling, maar op het geven van een volledig beeld van alle verschillende houdingen, meningen en gedragingen die bestaan binnen de doelgroep van je onderzoek. De keuzes die je maakt bij de selectie van respondenten voor je onderzoek, is dus niet gericht op de getalsmatige verdeling van variabelen in de populatie, maar op factoren of eigenschappen die invloed hebben op mening, houding en gedrag.

Representativiteit bespreken in je onderzoeksmethoden

In kwantitatief onderzoek kun je de representativiteit van verschillende variabelen toetsen met een representativiteitstoets. Als je representativiteit van kwalitatief onderzoek bespreekt in het methodenhoofdstuk van je scriptie, dan ligt de focus op het omschrijven van een goede en verantwoorde keuze van de locaties, groepen of individuen die je onderzoekt. Zo leg je bijvoorbeeld bij een casestudy-onderzoek uit waarom de casus die je gekozen hebt, representatief is voor de zaak die jij onderzoekt. De casestudy die je selecteert, moet daarbij aan bepaalde, voor jouw onderzoek relevante criteria voldoen.


Wil je op de juiste wijze onderzoek uitvoeren? Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Onderzoeksinstrumenten omschrijven in je scriptie

De scriptiespecialisten van Studiemeesters leggen uit wat onderzoeksinstrumenten zijn, op welke plaats in je scriptie deze worden besproken en wat je erover moet vertellen.

Wat zijn onderzoeksinstrumenten?

In kwantitatief onderzoek bestaan de onderzoeksinstrumenten -of meetinstrumenten- uit de vragenlijsten of observatieschema’s waarmee je de afhankelijke variabelen meet. Als je in psychologisch onderzoek verschillende vragenlijsten gebruikt om verschillende constructen te meten, dan is elke vragenlijst een meetinstrument.

Plaats van de onderzoeksinstrumenten in de scriptie

Een scriptie is een verslag van een onderzoek. Bij verslaglegging van wetenschappelijk onderzoek wordt een bepaald stramien verwacht, een bepaalde indeling in hoofdstukken. Een hoofdstuk dat niet mag ontbreken, is het methodenhoofdstuk (ook wel methodologie genoemd), waarin gedetailleerd wordt verteld over de onderzoeksopzet. Er wordt in ieder geval verteld over deelnemers, materialen en procedure. De onderzoeks- of meetinstrumenten horen bij de beschrijving van de materialen. Een goede uitleg van de verslaglegging van kwantitatief wetenschappelijk onderzoek vind je in hoofdstuk 6 van het boek ‘Verslaglegging van psychologisch onderzoek’ van Peter Starreveld.

Wat schrijf je over de onderzoeksinstrumenten?

Je geeft een gedetailleerde omschrijving van alle onderzoeksinstrumenten. Geef aan welke vragenlijsten zijn gebruikt om de afhankelijke variabelen van je onderzoek te meten. Je zet uiteen hoe deze vragenlijsten geconstrueerd zijn, hoeveel items (vragen) de vragenlijst bevat, en hoe deze tot stand zijn gekomen. Ook vertel je duidelijk welke antwoordmogelijkheden of schalen de vragenlijsten bevatten. Je omschrijft ook de wijze waarop antwoorden gescoord worden. Wat was het scorebereik, oftewel: wat was de minimale en wat de maximale score? Wat was de betekenis van die scores? Maakte je bijvoorbeeld gebruik van 5- of van 7-punts Likertschalen? Het is gebruikelijk om een voorbeeld te geven van een item (oftewel een vraag) en de bijbehorende antwoordschaal. Vermeld ook de Cronbachs alfa, een maat voor de betrouwbaarheid van psychometrische tests en vragenlijsten. Als je bestaande vragenlijsten gebruikt, verwijs dan naar de gepubliceerde informatie over het meetinstrument.


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

De representativiteitstoets voor de steekproef van je scriptie-onderzoek

‘Representativiteit’ is een begrip waar je aandacht aan besteedt in je bespreking van de onderzoeksmethoden van je scriptie. Het heeft betrekking op de steekproef en zegt iets over de kwaliteit van je veldonderzoek. De scriptiespecialisten van Studiemeesters leggen uit waarom representativiteit belangrijk is en hoe je een representativiteitstoets uitvoert.

Het belang van representativiteit

Representativiteit is een belangrijk aspect om te bespreken bij je onderzoeksmethoden, omdat je op basis van de resultaten van een steekproef uitspraken wilt doen over de populatie. Dat heet ‘generaliseren’. De generaliseerbaarheid van je resultaten is afhankelijk van de mate waarin de samenstelling van je steekproef een goede afspiegeling vormt van de samenstelling van de populatie. Stel dat je onderzoek doet naar de wensen en behoeften met betrekking tot de content van de website van Voetbal International. In dat geval moet je goed letten op de verhouding tussen mannen en vrouwen onder bezoekers van de website. In de steekproef wil je een vergelijkbare verhouding, zodat de uitkomsten van je steekproefonderzoek generaliseerbaar zijn.

Representativiteitstoets voor kwantitatief onderzoek

In kwantitatief onderzoek kun je representativiteit toetsen met een representativiteitstoets, ook wel homogeniteitstoets of aanpassingstoets genoemd. Het gaat bij deze toets om een kruistabel met in de ene kolom de steekproefverdeling van een variabele, en in de andere kolom de populatieverdeling (zie tabel 1). Vervolgens toets je met een chi-kwadraattoets of de steekproefverdeling van deze variabele significant afwijkt van de populatieverdeling. De waarden van je steekproefverdeling komen uit je eigen data-set. De populatiewaarden haal je uit een ander onderzoek of rapport, bijvoorbeeld eerder onderzoek van je opdrachtgever, een publicatie van een branchevereniging of een rapport van het CBS of CPB. De waarde van de populatie voer je handmatig in in SPPS. Als de uitslag van de chi-kwadraattoets significant is (p<0,05), dan is je steekproef niet representatief voor deze variabele en kun je op basis van jouw steekproefonderzoek geen geldige uitspraken doen over de onderzoekspopulatie.

Tabel 1. Voorbeeld van een kruistabel voor een homogeniteitstoets

GeslachtSteekproefPopulatie
Man62%74%
Vrouw38%26%
Totaal100%100%


Wil je op de juiste wijze onderzoek uitvoeren? Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Interviews afnemen? Gebruik de LSD-techniek

Je weet al wat je te weten wilt komen en welke vragen je wilt stellen (zo niet, lees deze blogpost over het opstellen van interviewvragen), maar nu komt het spannendste gedeelte: het afnemen van het interview. Succesvol een interview afnemen is al minder ingewikkeld als je onderstaande stappen volgt en je je aan de Luisteren-Samenvatten-Doorvragen-techniek houdt.

De start

Als het goed is heb je op voorhand reeds afspraken gemaakt over het maken van geluidsopnamen, het eventuele anonimiseren van de interviews en de eventuele wens van de geïnterviewde om zelf nog inzage te hebben in de uitwerking van het interview. Ben je dat onverhoopt vergeten, stem dat dan nu af en noteer dit voor jezelf.

Begin positief: heet de geïnterviewde van harte welkom, bedank hem/haar voor het feit dat hij/zij tijd vrij heeft willen maken en laat jezelf enthousiast uit over jouw onderzoek en dit specifieke interview. Vertel kort wat de context van je onderzoek is en hoe dit interview bijdraagt aan de beoogde kennis. Dit kun je voorbereiden totdat je het uit je hoofd kent, maar breng het spontaan. Ga eventueel in op het verloop van het interview, indien nodig, bijvoorbeeld als er een opdracht/experiment bij komt kijken.

Je houding

Je houding in het gesprek is neutraal, oordeelvrij, open en geïnteresseerd. Er mag best een grapje worden gemaakt, maar houd het serieus. Bedenk goed: er mogen stiltes vallen. Vaak, als je even stil blijft nadat de geïnterviewde geantwoord heeft, volgt er nog een belangrijke toevoeging. Laat hem/haar dus altijd uitpraten. Oefen, als dat nodig is, een aantal keer met het laten vallen van stiltes in een normaal gesprek en kijk of je dit jezelf een beetje eigen kunt maken.

Mocht de geïnterviewde veel praten en afwijken van het beoogde topic, dan kun je dit corrigeren door bij te sturen middels gerichte vragen. Je kunt bijvoorbeeld tussendoor een concrete ja/nee-vraag poneren alvorens je doorgaat op het hoofdonderwerp. Wees niet bang om te onderbreken als iemand ratelt over heel iets anders dan jouw topic; je zult niet de eerste zijn die dat doet en zo bewaak je jouw tijd én die van de geïnterviewde. Blijf wel te allen tijde vriendelijk en geduldig.

Het is niet erg als iemand je niet meteen begrijpt. Je mag best even zoeken naar een andere formulering of een volgende vraag. Ook is het prima om even de tijd te nemen om te controleren of je alle punten bent nagegaan op je afvinklijst. Als jij het antwoord van de geïnterviewde niet begrijpt, geef dat dan ook vriendelijk aan. Wees vooral nieuwsgierig.

Luisteren – samenvatten – doorvragen

1. Luisteren
Idealiter neem je het gesprek op (indien men toestemming geeft). Dit is handig na afloop van het interview, maar stelt jou tevens in staat om tijdens het interview met je volle aandacht te luisteren naar wat de persoon vertelt, omdat je niet mee hoeft te schrijven. Ben jij juist iemand die aandachtiger luistert wanneer je aantekeningen maakt, doe dit dan evengoed (bijvoorbeeld op je vragenlijst). Je kunt dit een paar keer oefenen met een medestudent en nagaan wat het beste voor jou werkt. Goed luisteren is erg belangrijk!

Check steeds tussen twee vragen door welke aspecten van je vragenlijst beantwoord zijn en kruis die af wanneer je zeker bent dat dit onderwerp voldoende besproken is. In dat geval hoef je daar dus geen vraag meer over te stellen en op deze manier voorkom je herhaling en tijdverspilling.

2. Samenvatten
Als de geïnterviewde over een (deel van een) topic is uitgepraat en je hebt een aantal aspecten op je afvinklijst behandeld, is het tijd voor een interventiemoment: het samenvatten. Je vat de globale mening over het topic(deel) samen in je eigen woorden, waarbij je jouw interpretatie geeft van wat de geïnterviewde zojuist gezegd heeft. In je achterhoofd houd je daarbij de te beantwoorden deelvraag. Zodoende kun je nagaan of je het antwoord goed begrepen hebt en of jouw (bij je onderzoek passende) bewoordingen ook aansluiten bij wat de geïnterviewde over het topic wilde zeggen.

Een voorbeeld: “Als ik u goed begrijp, vindt u het product handig en een echte verrijking van uw keukengerei, ziet het er mooi uit, maar vindt u de prijs te hoog en zou u het om die reden niet kopen. Klopt dat?” De geïnterviewde krijgt dan nog de kans om hier correcties of aanvullingen op te geven. Ook voelt hij/zij zich gehoord doordat hij/zij merkt dat je aandachtig hebt geluisterd en zijn/haar mening belangrijk vindt. Als een bepaald antwoord in de formulering van de geïnterviewde erg lang of ingewikkeld was, kun je ook direct daarna parafraseren wat diegene zojuist zei, ter verificatie.

3. Doorvragen
Wanneer je door de samenvatting binnen dit topic tot de kern bent gekomen, kun je voor het antwoord specifieke verdiepende ‘doorvragen’ stellen, zoals “Welke prijs zou u er wél voor betalen?” Ook kun je een mooie brug slaan naar een volgend topic, bijvoorbeeld het uiterlijk of de identiteit van het product. “U vindt het product er dus mooi uitzien. Zou u specifieker kunnen beschrijven wat u van het uiterlijk van het product vindt?” Zorg dat je iemands antwoord als een filmbeeld voor je kunt zien: dan pas is het helder genoeg.

De afronding

Wanneer je alle topics bent langsgegaan, loop je de vragenlijst nog eens goed door om te zien of er niet nog ergens een concreet antwoord op een bepaald gebied ontbreekt. Je hebt nu nog de kans om essentiële informatie voor het beantwoorden van je deelvragen te verkrijgen. Als je alle informatie hebt, dan kun je dat prima aangeven bij de geïnterviewde. Vraag of hij/zij nog iets toe te voegen heeft aan wat jullie allemaal besproken hebben.

Tot slot

Vraag tot slot of hij/zij het interview als prettig en nuttig heeft ervaren. Eventuele suggesties kun je meenemen bij de volgende interviews. Bedank de geïnterviewde voor zijn/haar tijd en moeite.

Heel veel succes!


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek. Dat kan op een van onze locaties, telefonisch of online. We helpen je graag verder!

Meld je aan

Interviewvragen opstellen voor kwalitatief (scriptie-)onderzoek

Je hebt ervoor gekozen om kwalitatief onderzoek te doen en gebruikt (onder andere) interviews als meetinstrument om de hoofd- en deelvragen van je onderzoek te beantwoorden. Het is de bedoeling om in een korte tijd de juiste informatie naar boven te krijgen en het opstellen van goede interviewvragen is essentieel hierbij. Hieronder staat beschreven hoe je te werk gaat bij de voorbereiding van de interviews. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden van foute en goede interviewvragen.

1. Bedenk wat je wilt weten

Je gaat uit van je hoofd- en deelvragen, maar kunt deze in de meeste gevallen natuurlijk niet onveranderd voorleggen aan de geïnterviewde(n). Vooraf zul jij deze vragen moeten omwerken tot concrete interviewvragen. Is je deelvraag bijvoorbeeld iets in de trant van: “Wat zijn de beweegredenen voor de klant om product X te kopen?”, dan is het belangrijk om alvast na te denken over de aspecten waarover je wilt dat de geïnterviewde zijn/haar mening geeft. Dit zijn bijvoorbeeld de prijs, de kwaliteit, de identiteit en het uiterlijk van een bepaald product. Enkel een (door je begeleider goedgekeurde) topiclijst is daarom niet voldoende om een interview mee in te gaan; je zult heel gericht interviewvragen moeten formuleren die daadwerkelijk meten wat je per topic naar boven wilt krijgen. Het kan helpen om te brainstormen en veel potentiële vragen onder elkaar te zetten, waarbij je nagaat of de mogelijke antwoorden erop je inderdaad de informatie verschaffen waar je naar op zoek bent.

2. Stel open vragen

De vragen die je stelt, moeten niet alleen inhoudelijk in orde zijn; het is ook heel belangrijk om ze goed te formuleren. Mensen die worden geïnterviewd, willen graag praten en hun kennis en/of mening laten weten. Je wilt graag – zonder hen te sturen – hun spontane reacties meten. Stel dus open vragen! In bovenstaand voorbeeld wil je dat de geïnterviewde – een potentiële klant – zijn/haar mening geeft over de eventuele aankoop van product X. Je kunt beter niks zelf invullen voor de geïnterviewde, dus vermijd ja/nee-vragen (in elk geval aan het begin van elk topic). Wanneer je alleen maar heel gericht de verschillende aspecten afwerkt, kom je namelijk meestal minder te weten over de echte mening van de klant, en wat er als eerste bij hem/haar opkomt.

Hieronder zie je een foute en een goede startvraag, behorende bij het voorbeeld van product X:

• Fout: “Vindt u product X een goed product?” (Dit is een ja/nee-vraag, die altijd minder informatie oplevert dan een open vraag.)
• Goed: “Bent u bekend met product X? … Wat vindt u van dit product?” (Laat de klant zelf eerst maar komen met zijn/haar mening; wie weet komt er dan al van alles naar boven over de verschillende aspecten, en anders kun je daar altijd nog op doorvragen.)

In een ander voorbeeld wil men te weten komen hoe een werkgever over zijn werknemers denkt. Hierbij is het zaak om voorzichtig te werk te gaan bij het stellen van de vragen, zodat je achteraf zeker weet dat je geen woorden in iemands mond hebt gelegd.

• Fout: “Wat doen uw werknemers volgens u verkeerd in het proces?” (Is suggestief.)
• Goed: “Wat is volgens u de reden dat het proces niet naar behoren verloopt?” (Eerst zien waar de geïnterviewde zelf mee komt, daarna pas inzoomen op het onderwerp.)

3. Vraag gericht door met een afvinkbare vragenlijst

Vaak is het essentieel om na de openingsvraag van een topic door te vragen naar de concrete, onderliggende aspecten. Dit mogen, in het geval van het verifiëren van bepaalde zaken, ook ja/nee-vragen zijn. Vertelt de klant bijvoorbeeld naar aanleiding van bovenstaande openingsvraag enkel iets over het uiterlijk van het product, dan zorg je dat je vervolgvragen stelt over de functionaliteit, de kwaliteit, de prijs en eventuele suggesties van de kant van de geïnterviewde. Soms wil je concreet horen welke aspecten de geïnterviewde het belangrijkst vindt of welke eigenschappen als beste en slechtste naar voren komen. Daar kun je dan binnen het behandelen van dit topic een vaste doorvraag voor invoegen.

Vermijd ‘vage’ of te theoretische vragen die tot gevolg kunnen hebben dat de geïnterviewde niet meer weet wat je bedoelt en zelf iets invult om maar iets geantwoord te hebben.

• Foute doorvraag: “Op welk punt in de customer journey haakt u af?” (Te theoretisch.)
• Goede doorvraag: “Wat is voor u doorslaggevend geweest om het product wel/niet te kopen?” (Maak het concreet met het oog op antwoorden die bijdragen aan je onderzoek.)

• Foute doorvraag: “Welke werelden roept het product bij u op?” (Te vaag.)
• Goede doorvraag: “Noem de eerste vier associaties die u krijgt wanneer u kijkt naar dit product.” (Zo krijg je concrete associaties waarmee je de identiteit van het product kunt achterhalen zonder dat je een lang of gekunsteld verhaal krijgt.)

Soms geeft de geïnterviewde na de openingsvraag al zoveel informatie dat een hoop doorvragen overbodig blijken. Het is dan zaak om op je vragenblaadje af te kunnen kruisen welke essentiële aspecten/vragen besproken zijn. Maak zodoende een duidelijk document voor jezelf, waarop per topic de startvraag staat met daaronder afvinkbare punten van aspecten die aan bod moeten komen en eventueel een aantal vaste doorvragen.

Tot slot

Wanneer je alle topics en bijbehorende interviewvragen op een logische volgorde hebt gezet en je weet met welke vraag je begint, dan ben je goed voorbereid op het interview. Lees ook hoe je interviews het beste kunt afnemen.

Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek op een van onze locaties of online. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek

Interviews analyseren – drie ideeën voor kwalitatieve analyse

Ga jij interviews analyseren? Bedenk dan dat er bij kwalitatief onderzoek niet één juiste of beste manier is om het analyseren aan te pakken. Verschillende onderzoekers hebben eigen voorkeuren voor kwalitatieve analyse, en methodeboeken beschrijven meerdere mogelijkheden. In methodeboeken staat veel over het ‘coderen’ van interviews. Bij ‘coderen’ geven ‘codewoorden’ richting aan je analyseproces. Maar wat voor je scriptie uiteindelijk van belang is, is dat je uitlegt hoe jij geanalyseerd hebt. Wees je daarom bewust van de analysekeuzes die je (hebt) (ge)maakt.

Om je te helpen erachter te komen welke methode voor het analyseren van interviews aansluit op jouw kwalitatieve onderzoek, staan hieronder drie vragen die je over je eigen onderzoek kunt stellen. De antwoorden op deze vragen vormen het uitgangspunt van je analyse. Lees ze alle drie door, want vaak is een combinatie van invalshoeken bruikbaar.

1. Wat zijn mijn hoofd- en deelvragen?

‘Waar ben ik naar op zoek in de antwoorden van mijn respondenten?’ Deze vraag moet iedere onderzoeker beantwoorden om de interviews van zijn kwalitatieve onderzoek te kunnen analyseren. Het antwoord op deze vraag hangt samen met je hoofd- en deelvragen. Het maakt voor de analyse van interviews bijvoorbeeld nogal wat uit of een onderzoeker verschillende vormen van ‘slang’ of ‘straattaal’ onder bendes in New York in kaart wil brengen, of dat de onderzoeker attitudeverandering ten aanzien van conflictsituaties probeert vast te stellen. De onderzoeker die ‘slang’ in kaart wil brengen, gaat op zoek naar momenten in zijn interviews waar respondenten in straattaal spraken (en misschien naar momenten waar respondenten óver straattaal spraken). De onderzoeker die attitudeverandering probeert vast te stellen, zoekt naar impliciete en expliciete aanwijzingen in de verhalen van respondenten die op zo’n attitudeverandering kunnen wijzen. Waar je analyse ook op gericht is, pak je hoofd- en deelvragen erbij.

2. Welke interviewvragen of onderwerpen heb ik mijn respondenten voorgelegd?

Ieder interview is een gesprek waarin vragen gesteld worden over verschillende onderwerpen. Bij gestructureerde en semigestructureerde interviews maak je als onderzoeker meestal gebruik van lijstjes met vragen of te bespreken thema’s, die ook weer in verband staan met de theorie en de modellen die in je theoretische kader beschreven staan. Die lijstjes met vragen en thema’s zijn daarom meestal handige vertrekpunten voor je analyse.

Omdat je bij gestructureerde interviews steeds dezelfde vragen gesteld hebt, kun je nu goed per interviewvraag inventariseren welke antwoorden verschillende respondenten hebben gegeven. Bij semigestructureerde interviews kun je voor je analyse gebruikmaken van je lijst met thema’s of onderwerpen. De analyse aan de hand van een topiclijst lijkt misschien wat minder ‘straightforward’ dan het werken met gestructureerde interviews, maar ook hier inventariseer je eerst wat je respondenten over een bepaald thema hebben verteld.

Verzamel per vraag of thema de bijbehorende stukken interview en zet ze bij elkaar. Probeer die stukken interview vervolgens per vraag of thema samen te vatten: wat is de rode draad? Bij tegenstrijdige antwoorden van je respondenten vormt die tegenstrijdigheid waarschijnlijk de rode draad die je wilt uitlichten.

3. Wat bracht je tot dit ene interview?

Wanneer je open interviews hebt gedaan, kun je meestal niet terugvallen op een vragenlijst of topiclist. Naast houvast vanuit je onderzoeksvragen kunnen belangrijke hints voor je analyse liggen in de motivatie voor specifieke interviews. Waarom wilde je dit interview doen? Waarom met deze persoon? ‘Het interviewgesprek dat je hebt gehad met die oudere dame omdat zij toevallig op dat ene bankje op het kerkplein zat’, bijvoorbeeld. Als voor jou duidelijk is wat je tot het interview bracht, kun je ook makkelijker herkennen welke onderdelen uit dat interview wel of niet belangrijk zijn om met je lezers te delen.

Voor de analyse van open interviews is het wel belangrijk niet te zuinig te zijn bij het selecteren van citaten. De context van het interview en de context van de antwoorden van een respondent zijn vaak net zo belangrijk voor jouw analyse van die antwoorden als de antwoorden zelf. Bedenk daarbij dat het gemakkelijk is om later in je proces citaten in te korten, maar dat het vervelend is om de originele transcripten van je interviews er later steeds weer bij te moeten pakken omdat de geselecteerde citaten onvoldoende duidelijk zijn.

Tot slot

Het is belangrijk om te begrijpen dat het analyseren van je interviews iets anders is dan het schrijven van je resultatenhoofdstuk. Je bent nu namelijk je data aan het bestuderen en aan het uitvogelen, aan het bedenken, hoe je die data het best in je scriptie kunt zetten. Je bent dus nog niet bezig met het schrijven van je resultatenhoofdstuk. Je krijgt tijdens het uitvoeren van de kwalitatieve analyse dan ook een stuk minder ‘op papier’ dan bij je werk aan bijvoorbeeld de inleiding of het theoretische kader. Dit voelt wellicht niet als voortgang. Maar voortgang in deze fase herken je wanneer het lezen van het ene interview je steeds vaker aan fragmenten uit andere interviews doet denken. Stel je hierop in als je begint met het analyseren van interviews. Heel veel succes! En als je hier meer over wilt weten, neem dan gerust contact met ons op.


Wil je op de juiste wijze onderzoek uitvoeren? Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier.

Steekproefmethode: Steekproef nemen doe je zo

Moet je een steekproef nemen voor je scriptieonderzoek? Wil je weten welke steekproefmethode je daarvoor nodig hebt? De specialisten van Studiemeesters vertellen alles wat je moet weten om een goede steekproef te nemen. Eerst wordt uitgelegd wat selecte en aselecte steekproeven zijn. Daarna zetten we alle steekproefmethoden op een rij. Na het lezen van dit stuk besluit je welke steekproefmethode het beste past bij jouw onderzoek.

Wat is het verschil tussen aselecte en selecte steekproefmethoden?

Er zijn twee soorten steekproefmethoden: aselect en select. Bij de aselecte steekproefmethode geldt dat alle leden van de te onderzoeken populatie een even grote kans hebben om in de steekproef terecht te komen. Dat vereist dat alle leden van de populatie bekend en te bereiken zijn. Denk bijvoorbeeld aan klanten van een webshop of leden van een sportschool. Wanneer je een klantenbestand met alle e-mailadressen hebt, kun je een aselecte steekproefmethode gebruiken. Als daarentegen niet alle leden van de onderzoekspopulatie bekend en bereikbaar zijn, gebruik je selecte steekproefmethoden. Hierbij hebben niet alle leden van de populatie een even grote kans om in de steekproef te belanden; die kans is afhankelijk van de keuze van de onderzoeker. Denk bijvoorbeeld aan klanten van een supermarkt: je weet niet precies wie er allemaal komen en hebt geen lijst met namen. Je zult een selecte steekproefmethode moeten gebruiken.

Heb jij een aselecte steekproefmethode nodig? Lees dan welke aselecte steekproefmethoden er zijn en maak een keuze. Heb jij een selecte steekproefmethode nodig? Lees dan welke selecte steekproefmethoden er zijn en maak een keuze.

1. Aselecte steekproefmethoden

1.1 Gewone enkelvoudige aselecte steekproef
Bij een enkelvoudige aselecte steekproef heb je de beschikking over een bestand met alle personen uit de populatie (onderzoekseenheden). Met behulp van een formule of een online ‘sample size calculator’ bereken je de steekproefgrootte die je nodig hebt om je onderzoek voor 95% betrouwbaar te laten zijn. Vervolgens bedenk je een manier om het benodigde aantal mensen volledig willekeurig (at random) uit het bestand te selecteren, bijvoorbeeld door de lijst te nummeren en vervolgens met behulp van een ’random number generator’ 200 nummers te selecteren en de corresponderende personen uit het bestand uit te nodigen voor deelname aan het onderzoek (Baarda & De Goede, 2009; Van der Pligt & Blankers, 2013). Vaak worden respondenten uitgenodigd met behulp van een link naar een online vragenlijst in ThesisTools, SurveyMonkey of Qualtrics.

1.2 Systematische enkelvoudige aselecte steekproef
Bij deze methode voor het trekken van een steekproef zet je alle mensen uit de populatie op een rij in een bestand. Je deelt de populatiegrootte door de steekproefgrootte (N / n = k) en selecteert bijvoorbeeld elke ke persoon. Als de populatie 1000 mensen telt, en je wilt een steekproef van 100, dan selecteer je dus elke tiende persoon uit het bestand. Bij deze steekproefmethode is het van belang dat de volgorde waarin de mensen in de lijst staan, volstrekt willekeurig is. Je kunt dit idee van systematisch random selecteren ook op straat gebruiken: je spreekt dan bijvoorbeeld elke tiende passant aan (Baarda & De Goede, 2009; Van der Pligt & Blankers, 2013).

1.3 Gestratificeerde steekproef
Stratificatie zorgt voor een goed beeld van de verschillende groepen (deelpopulaties, oftewel strata) binnen je steekproef. Als je binnen je onderzoek verschillende groepen wilt vergelijken, wil je voorkomen dat de groepen heel ongelijk verdeeld zijn in je steekproef. Denk bijvoorbeeld aan een heel ongelijk aantal mannen en vrouwen in een onderzoek. Door een gestratificeerde steekproef te trekken, zorg je ervoor dat elke groep voldoende voorkomt in je steekproef. Stel dat een bepaalde ‘concept store’ in Amsterdam zowel dagjesmensen als buurtbewoners en buitenlandse toeristen bedient. Dan kun je ervoor kiezen om je steekproef van 300 klanten te laten bestaan uit 100 dagjesmensen, 100 buurtbewoners en 100 toeristen (Baarda & De Goede, 2009; Van der Pligt & Blankers, 2013).

1.4 Clustersteekproef
Bij een clustersteekproef gaat het niet om individuen die random geselecteerd worden, maar om hele groepen personen. Denk aan hele schoolklassen die deelnemen aan een landelijk onderzoek naar snoepgewoonten van kinderen. De reden om deze steekproeftrekkingsmethode toe te passen is vaak praktisch: het is in het onderwijs ondoenlijk om op verschillende scholen uit diverse klassen enkele leerlingen een vragenlijst in te laten vullen. Het is veel praktischer om klassenleraren een pakket enquêtes voor een hele klas toe te zenden (Van der Pligt & Blankers, 2013).

1.5 Meertrapssteekproef
Soms kun je niet in één stap eenheden uit een populatie selecteren, maar doe je dit in meerdere stappen (trappen). Je selecteert dan bijvoorbeeld aselect een x-aantal gemeenten en selecteert binnen die gemeenten weer een x-aantal bedrijven en daarbinnen weer aselect een x-aantal medewerkers (Baarda & De Goede, 2009).

2. Selecte steekproefmethoden

2.1 Gelegenheidssteekproef oftewel toevallige steekproef
Deze methode pas je bijvoorbeeld toe als je op straat alle passanten aanspreekt of een enquête uitdeelt aan alle studenten in een collegezaal. Je selectie van respondenten is niet random (willekeurig), want iedereen in je steekproef heeft iets gemeenschappelijks: ze waren binnen een bepaald tijdsbestek op dezelfde plek. Niet-random selecteren kan nadelig zijn voor de representativiteit (de mate waarin je steekproef een goede afspiegeling vormt van je populatie). Als je enquêteert in een collegezaal, dan bestaat je steekproef uit ‘studenten die naar college gaan’. Stel dat je onderzoek gaat over studievoortgang: dan kan het kwalijk zijn dat studenten die niet naar college gaan, ontbreken in je steekproef, want dat zou de resultaten van je onderzoek kunnen vertekenen. Varieer, om de kans op vertekening te verkleinen, het tijdstip, de dag en de plek waarop je enquêteert (Van der Pligt & Blankers, 2013; Baarda & De Goede, 2009).

2.2 Intuïtieve steekproef en steekproef gebaseerd op ervaring
Deze twee steekproefmethoden zijn nauw verwant. Bij een intuïtieve steekproef selecteert de onderzoeker deelnemers op basis van zijn intuïtie: de onderzoeker schat zelf in of de persoon of groep representatief is. Bij een steekproef op basis van ervaring worden mensen of groepen geselecteerd op basis van bestaande informatie, bijvoorbeeld wanneer op grond van ervaring bekend is dat de resultaten van een specifieke groep zeer representatief zijn voor de populatie en deze groep jaarlijks wordt geënquêteerd bij een opiniepeiling (Van der Pligt & Blankers, 2013).

2.3 Quotasteekproef
Deze methode lijkt op de gestratificeerde steekproef. Er wordt gewerkt met groepen (strata) binnen de steekproef die een bepaalde grootte (quotum) moeten hebben. Het verschil met de gestratificeerde steekproef is dat de strata niet aselect, maar select worden gevuld: elk stratum wordt tot aan het quotum gevuld met behulp van toevallige steekproeftrekking (Baarda & De Goede, 2009).

2.4 Doelgerichte steekproef
Hierbij worden doelgericht bepaalde subgroepen uit de populatie opgenomen in de steekproef, bijvoorbeeld om typische of extreme gevallen te onderzoeken, grote variatie te creëren, of juist zeer homogene groepen samen te stellen (Baarda & De Goede, 2009; Van der Pligt & Blankers, 2013).

2.5 Sneeuwbalsteekproef
Bij deze methode rolt het onderzoek als een sneeuwbal door de populatie en wordt de steekproef steeds groter. De onderzoeker begint met een relatief kleine groep deelnemers (respondenten). Na het invullen van de enquête vraagt de onderzoeker of de respondent nog leden uit de populatie kent die ook mee kunnen doen aan het onderzoek. Dit doe je eigenlijk alleen bij moeilijk te bereiken populaties, zoals mensen die illegaal in Nederland verblijven (Baarda & De Goede, 2009; Van der Pligt & Blankers, 2013).

Tot slot

Bij veldonderzoek loop je altijd enig risico op vertekening. Er wordt dan ook niet van je verwacht dat je een perfecte steekproef neemt die 100% representatief is. Er wordt wél van je verwacht dat je het onderzoek zo goed als mogelijk uitvoert en in je scriptiedocument duidelijk aangeeft (1) hoe je het hebt aangepakt, (2) waarom je het zo hebt aangepakt en (3) wat de mogelijke gevolgen van deze aanpak zijn voor de kwaliteit van je onderzoek. De beste plek voor deze omschrijving is je methodenhoofdstuk (de methodologische verantwoording, of ‘methodologie’).


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek in Amsterdam, Eindhoven, Leiden of Rotterdam. Je bent van harte welkom.

Aanmelden voor een kennismakingsgesprek


Bronnen

Baarda, D. B., & De Goede, M. P. M. (2006). Basisboek methoden en technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Van der Pligt, J., & Blankers, M. (2013). Survey-onderzoek. De meting van attitudes en gedrag. Amsterdam: Boom Lemma.

Enquête opstellen – 14 tips voor goede enquêtevragen

Hoe maak je een enquête? De resultaten van een enquête moeten voldoende inzicht geven om je in staat te stellen de hoofd- en deelvragen van je onderzoek te beantwoorden. Dat lukt alleen met goede enquêtevragen. Daarom zetten we in dit blog 14 tips voor het opstellen van een enquête op een rij.

1. Baseer je enquête op theorie

De enquête is een meetinstrument voor kwantitatief scriptieonderzoek. Voor een afstudeeronderzoek mag je niet zomaar, op basis van je gevoel, een aantal enquêtevragen uitwerken. Je moet (kern)begrippen uit je onderzoeksvraag op basis van theorie vertalen naar meetbare termen (=operationaliseren). Gebruik daarbij een operationeel schema als hulpmiddel. Dat is een schema waarmee je kernbegrippen via dimensies en indicatoren uitwerkt in enquêtevragen (Baarda & De Goede, 2006). Maak daarbij gebruik van theorieën en modellen uit je theoretisch kader. Vergeet niet in je methodenhoofdstuk uit te leggen hoe je dit hebt aangepakt (=verantwoording meetinstrument). Verwijs daarbij naar het operationeel schema, dat je opneemt in je bijlagen. Een voorbeeld van een deel van een operationeel schema vind je onderaan dit artikel.

2. Wees zuinig met open enquêtevragen

Bij open vragen formuleert een respondent zelf het antwoord op een vraag. Bij gesloten antwoorden geeft de respondent antwoord door één of meer antwoordmogelijkheden te selecteren. Een schriftelijke (online) enquête bevat weinig open vragen, want je kunt niet doorvragen nadat iemand een antwoord heeft geschreven (Zijn er nog andere dingen? Kunt u daar wat meer over vertellen?). Aangezien mensen het moeilijk vinden om antwoorden spontaan te formuleren, kun je er zonder doorvragen niet van uitgaan dat de antwoorden volledig zijn (Van der Pligt & Blankers, 2013). Daarom gebruik je weinig open vragen in schriftelijke (online) enquêtes. Een enquête bevat slechts enkele open vragen ter toelichting van gesloten vragen (Harinck, 2010).

3. Gebruik niet te veel vaktermen en moeilijke woorden

Bij het opstellen van een schriftelijke of een online enquête zet je theoretische begrippen om in meetbare termen, maar ook in begrijpelijke termen. Kies dus voor woorden die de onderzoeksdoelgroep begrijpt. Wanneer je bijvoorbeeld een enquête maakt voor medewerkers en inzicht wilt krijgen in de mate van arbeidssatisfactie, dan gebruik je dat laatste woord niet in je enquête, maar vraag je naar de voldoening die mensen uit hun dagelijkse werkzaamheden halen.

4. Vermijd onduidelijke enquêtevragen

Bij onduidelijke vragen loop je het risico dat mensen je vraag niet goed begrijpen. Wat heb je dan aan de antwoorden? De volgende drie factoren maken een vraag onduidelijk:

1) Globale, algemene termen
Zulke termen worden verschillend opgevat door mensen. Stel dat je vraagt hoe vaak mensen ‘de stad in gaan’. Dan denkt de één misschien aan winkelen en de ander aan een avondje stappen (Van der Pligt & Blankers, 2013). Wat wilde jij precies weten? Gebruik woorden die zo concreet zijn dat er geen ruimte overblijft voor eigen interpretatie. Gebruik ook geen spreekwoorden of spreekwoordelijke uitdrukkingen.

2) Meervoudige vragen, oftewel cocktailvragen
Hierbij worden meerdere vragen in één gesteld, terwijl de respondent maar één antwoord kan geven (Van der Pligt & Blankers, 2013). Een voorbeeld van een cocktailvraag is:

Vind je de nieuwste iPhone aantrekkelijk vormgegeven en zou je deze aanschaffen?
Zeker niet / Zeker wel.

Stel dat ik de iPhone mooi vind, maar hem niet wil kopen. Welk antwoord moet ik dan aanvinken?

3) Dubbele ontkenningen
Deze leiden tot fouten bij het invullen van de enquête. Bij een dubbele ontkenning staat er een ontkenning (‘niet’ of ‘geen’) in de vraag én in het antwoord (Helemaal niet mee eens / Niet mee eens / Neutraal / Mee eens / Helemaal mee eens). Kijk eens naar de volgende vraag:

Politici zouden niet mee moeten doen aan spelprogramma’s.
Niet mee eens / Mee eens.

Het risico bestaat dat iemand hier Niet mee eens aanvinkt, omdat hij vindt dat politici niet moeten meedoen aan spelprogramma’s. Snap jij het nog?

5. Vermijd sturende enquêtevragen

Bij een sturende vraag worden respondenten beïnvloed door de manier waarop de vraag gesteld wordt. Daarmee verstoor je onbedoeld je resultaten. Bij een sturende vraag is de mening van de onderzoeker zichtbaar. Als een vraag een mening bevat, zijn mensen geneigd om ermee in te stemmen. De neiging tot instemmen is nog groter bij onderwerpen waar mensen geen duidelijke mening over hebben en waarbij mensen weinig gemotiveerd zijn om echt na te denken (Van der Pligt & Blankers, 2013). Een voorbeeld van een vraag die een mening bevat, is:

Nederland moet zeker in de EU blijven.

Stel dat de EU een respondent weinig interesseert. Door de formulering van de vraag is hij geneigd om Mee eens aan te vinken, maar eigenlijk heeft hij geen idee. Wat heb je aan zo’n antwoord?

6. Vermijd sturende antwoordmogelijkheden

Probeer ook je antwoordmogelijkheden zo neutraal mogelijk en zo eenduidig mogelijk te verwoorden. Antwoordmogelijkheden moeten bovendien volledig zijn, anders zijn ze alsnog sturend (Van der Pligt & Blankers, 2013). Stel dat je vraagt hoe vaak mensen uit eten gaan en de antwoorden zijn Eén keer per week en Eén keer per maand, wat moet iemand die om de twee weken uit eten gaat dan invullen?

7. Maak gebruik van antwoordschalen

Maak waar mogelijk gebruik van Likertschalen. Een Likertschaal is een serie van vijf of zeven meerkeuzeantwoorden, waarmee je begrippen die lastig kwantificeerbaar zijn, toch meetbaar kunt maken. Je begint een vraag bijvoorbeeld met In hoeverre bent u tevreden over… en geeft daarbij een 5-punts Likertschaal die loopt van Zeer tevreden tot Zeer ontevreden. Of je geeft een aantal stellingen (bijvoorbeeld: Ik vind het maken van enquêtes makkelijk) en geeft daarbij een Likertschaal die loopt van Zeer mee eens tot Zeer mee oneens. Let goed op dat het woord in je vraag goed past bij de antwoorden. Een voorbeeld van een slechte match is de vraag In hoeverre heeft u behoefte aan… met als antwoord een schaal die loopt van Bijna nooit tot Altijd.

8. Varieer (indien mogelijk) antwoordvolgordes

De volgorde van antwoordopties heeft lichte invloed op antwoordtendensen. Mensen zijn namelijk iets meer geneigd de eerste en laatste antwoorden uit een rijtje aan te vinken. In onderzoeksmethodologie noemen we dit recency en primacy effects (Van der Pligt & Blankers, 2013). Variatie van antwoordvolgordes vermindert de invloed van deze effecten op de resultaten. Deze tip is natuurlijk alleen van toepassing op antwoorden op nominaal meetniveau, dat wil zeggen: als er geen sprake is van een schaal met een vaste antwoordvolgorde. Het is overigens niet altijd mogelijk om dit in te stellen met de enquêtetools die studenten vaak gebruiken voor het maken van online enquêtes en digitale enquêtes (zoals ThesisTools, SurveyMonkey, Qualtrics, SurveyGizmo of Typeform).

9. Maak je enquête niet te lang en niet te kort

Er zijn geen standaardregels voor de lengte van enquêtes. De ideale lengte van je vragenlijst hangt af van de complexiteit en de grootte van je onderzoeksonderwerp. Je vragenlijst moet zoveel vragen bevatten als jij nodig hebt om je begrippen goed te meten. Dat is dus voor elk onderzoek anders.

Hoe weet je of je genoeg vragen hebt?
Als jij je enquêtevragen ontwerpt met een operationeel schema, dan zie je in één oogopslag of je enquête compleet is. Je hoeft dan niet ‘voor de zekerheid’ extra vragen toe te voegen. Het is ook niet nodig om op meerdere manieren naar dezelfde dingen te vragen om te controleren of mensen hun antwoorden goed invullen.

Vindt de respondent de vragenlijst niet te lang?
Nogmaals, je vragenlijst moet zoveel vragen bevatten als jij nodig hebt om je begrippen goed te meten. Houd wel ook rekening met je doelgroep. Stel dat je ernstig zieke mensen of zwakbegaafden interviewt, dan moet je het zeer kort houden. Presenteer je vragenlijst zodanig dat hij niet onnodig lang líjkt: Je enquête lijkt bijvoorbeeld wat korter als je stellingen met gelijke antwoordschalen in één tabel (matrixvraag) plaatst. Maak zo’n tabel niet te groot. Per matrix neem je 8 á 10 stellingen. Heb je bijvoorbeeld 20 stellingen, dan maak je daar 2 matrixvragen van.

10. Vraag ook naar achtergrondvariabelen

Achtergrondgegevens of sociaal-demografische variabelen zoals leeftijd, geslacht en opleidingsniveau (Harinck, 2010) geven een beeld van de samenstelling van de groep mensen die je enquête invult. Zonder deze gegevens kun je geen uitspraken doen over de representativiteit van je steekproef.

11. Zet je vragen in een logische volgorde

Ga in je vraagvolgorde van globaal naar specifiek (Harinck, 2010) en van ‘spontaan’ naar ‘geholpen’. Zo voorkom je dat ‘specifiek’ het antwoord op ‘globaal’ beïnvloedt en dat de opties van ‘geholpen’ antwoorden de spontane associatie beïnvloeden. Een voorbeeld van ‘spontaan’:

Wat zijn de eerste drie woorden waar je aan denkt bij [merknaam]?

Een voorbeeld van ‘geholpen’:

Vink de woorden aan die jij goed vindt passen bij [merknaam].

Zet vragen die over hetzelfde onderwerp gaan bij elkaar (Harinck, 2010). De volgorde moet logisch zijn voor de respondent. De volgorde van de enquêtevragen hoeft daarom niet overeen te stemmen met de volgorde van je deelvragen of de volgorde van modellen en theorie. Bij de presentatie van de antwoorden in je resultatenhoofdstuk kun je dan gerust weer de volgorde van de deelvragen of modellen aanhouden.

12. Test je vragenlijst

Laat enkele mensen uit je onderzoeksdoelgroep alvast de vragenlijst invullen. Begrepen ze de vragen? Waren er onduidelijkheden? Kon iedereen overal antwoord op geven? Zo niet, verbeter dan je vragenlijst waar nodig. Vermeld in je methodenhoofdstuk dat je de vragenlijst hebt getest en aangepast. Gebruik je een online enquête of een digitale enquête? Download dan de testresultaten van je enquêtetool en controleer of de antwoorden er in de gewenste vorm uit komen.

13. Schrijf een nette instructie

Schrijf een instructie/inleiding/uitnodiging waarin je de volgende punten bespreekt:

  • voor wie de vragenlijst is bedoeld;
  • over welk onderwerp de vragenlijst gaat;
  • waar de resultaten voor worden gebruikt;
  • hoe lang het duurt om de vragenlijst in te vullen;
  • of deelname aan de enquête anoniem is.

Vergeet niet een kopie van zowel de instructie als de vragenlijst op te nemen in de bijlagen van je scriptie of onderzoeksrapport. Een voorbeeld van een uitnodigingstekst vind je onderaan dit artikel.

14. Vraag een akkoord van je begeleider

Vraag indien mogelijk je scriptiebegeleider om feedback vóór je respondenten werft. Het is vervelend dat je nog even moet wachten met de dataverzameling, maar het is de moeite waard: Stel dat je voor dat je opnieuw 384 respondenten moet werven omdat je enquête niet goed bleek te zijn…

Tot slot

Heb je eenmaal een goede enquête, dan ben je klaar om je veldwerk te starten. Voer een sample size calculation uit en kies een steekproefmethode. Heel veel succes!


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek. Dat kan op een van onze locaties, telefonisch of online. We helpen je graag verder!

Meld je aan


Bronnen

Baarda, D.B., & De Goede, M.P.M. (2006). Basisboek methoden en technieken. Groningen: Wolters Noordhoff.

Harinck, F. (2010). Basisprincipes praktijkonderzoek. Antwerpen: Garant.

Van der Pligt, J. & Blankers, M. (2013). Survey-onderzoek. De meting van attitudes en gedrag. Den Haag: Boom Lemma.


Tabel 1. Voorbeeld van de uitwerking van een kernbegrip in een operationeel schema

BegripDimensieIndicatorEnquêtevraag ‘arbeidsbelasting’
arbeidsbelasting
definitie: de mate van fysieke en psychische druk die als gevolg van het werk ervaren wordt
fysieklichamelijk gespannen

vermoeidheid

pijn

Hoe vaak ervaart u…
psychischplezier in werk ontbreekt

niet aan iets anders kunnen denken

lusteloosheid

In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen…


Voorbeeld van een begeleidende e-mail

Beste medewerker,

Voor mijn afstudeeronderzoek naar de medewerkerstevredenheid worden alle medewerkers van [naam opdrachtgever] uitgenodigd om een enquête in te vullen. De online vragenlijst bestaat uit zo’n twintig vragen over het werk. Het invullen neemt 5 tot 10 minuten in beslag. Deelname aan het onderzoek is anoniem: de individuele antwoorden van medewerkers worden niet gedeeld met het management. Onder de deelnemers worden vier boekenbonnen ter waarde van €25,- verloot. Vergeet niet om aan het einde van de vragenlijst uw e-mailadres in te vullen als u kans wilt maken op een boekenbon.

Alvast bedankt voor uw deelname.

Klik hier om de enquête te starten: [link invoegen]

Met vriendelijke groet,

Daan de Jong
Student HRM aan de Hogeschool van Amsterdam

Betrouwbaarheid en validiteit: het verschil

Betrouwbaarheid en validiteit zijn lastige, maar belangrijke onderzoeksbegrippen, ook bij scripties. Neem even de tijd om je in deze begrippen te verdiepen, zodat je ze begrijpt.

Betrouwbaarheid

In de context van een onderzoek heeft het begrip betrouwbaarheid (Engels: reliability) betrekking op de manier van meten. Een betrouwbare meetmethode leidt tot accurate uitkomsten en kenmerkt zich vaak ook door een redelijke verdeling van de meetresultaten.

Om de betrouwbaarheid van je onderzoek te bepalen beantwoord je de vraag: “Als ik hetzelfde nog een keer zo zou onderzoeken en de omstandigheden zijn niet veranderd, krijg ik dan dezelfde uitslag?” Een betrouwbaar onderzoek is dus reproduceerbaar.

Validiteit

Validiteit (validity) betekent dat je daadwerkelijk het verschijnsel meet dat je beoogt te meten. Wanneer je bijvoorbeeld een fenomeen als ‘vertrouwen’ wilt meten, zul je moeten nagaan of het instrument dat je daarvoor wilt gebruiken, ook echt geschikt is voor dat doel.

Om de validiteit van je onderzoek vast te stellen geef je antwoord op de vraag: “Is de manier waarop ik mijn onderzoek in de praktijk heb uitgevoerd, ook werkelijk de beste manier om mijn hoofd- en deelvragen te beantwoorden?”

Hoe moet ik me het verschil voorstellen?

Visueel kun je je het verschil voorstellen als een schietschijf waarop je het midden probeert te raken (zie afbeelding). Een betrouwbaar, maar niet valide onderzoek heeft consistente uitslagen, maar geeft geen precies beeld van het verschijnsel dat je hoopte te meten.

schietschijf

Bron afbeelding: www.columbia.edu

Een voorbeeld

Stel: Een onderzoekster wil weten hoe vaak mensen rommel op straat gooien en benadert daartoe op een drukke zaterdagmiddag in een winkelcentrum rechtstreeks een aantal respondenten met de vraag of zij zich hieraan weleens schuldig maken. De vraag leidt telkens tot hetzelfde antwoord: de overgrote meerderheid van de respondenten zegt dit niet te doen. Toch blijkt aan het einde van de middag de straat vol te liggen met kauwgomresten, papiertjes, stokjes, blikjes en plastic bekers. De respondenten hebben slechts sociaal wenselijke antwoorden gegeven toen hun op de man af werd gevraagd of zij weleens rommel op straat gooiden. De kans is groot dat de enquête, wanneer ze werd herhaald, opnieuw tot dezelfde resultaten zou leiden; in die zin is het een betrouwbaar instrument. Maar het onderzoek is niet valide, omdat het geen antwoord geeft op de gestelde onderzoeksvraag.

Een ander voorbeeld

Stel: Op de afdeling Neonatologie van een ziekenhuis meet men de lichaamstemperatuur van pasgeboren baby’s. Daarbij wordt gebruikgemaakt van vijf oude thermometers, die een afwijking hebben tot twee graden Celsius gemiddeld. In dat geval is het meetinstrument niet betrouwbaar en kan het ziekenhuis beter andere thermometers kopen. De uitslagen zullen bij herhaling wel telkens rond een verwachte waarde bewegen (van twee graden onder de werkelijke temperatuur tot twee graden erboven), maar de uitslagen zijn niet betrouwbaar genoeg om er uitspraken op te baseren.

Waarom is het belangrijk voor je onderzoeksverslag of scriptie?

De kern is: Als je iets meet, moet je nadenken over zowel de betrouwbaarheid als de validiteit van je meetinstrument. Meestal kun je dingen niet rechtstreeks meten, omdat je te maken hebt met abstracte concepten (zoals “vertrouwen”, “welzijn”, “aankoopbereidheid”, “discriminatie”, “bedrijfsperformance”). Denk van tevoren goed na over hoe je die concepten gaat meten, want er zijn vaak meer manieren mogelijk die alle hun betrouwbaarheids- en validiteitsproblemen hebben.

Ga ik zakken op betrouwbaarheid en validiteit?

Problemen met betrouwbaarheid en validiteit zijn nooit helemaal te voorkomen. Onderzoek is nooit 100% betrouwbaar of valide. Onvolledige betrouwbaarheid en validiteit is dus geen reden om je onderzoek in de prullenmand te gooien. Wat je wel moet doen, is het volgende: Wees eerlijk over de betrouwbaarheid en de validiteit van je onderzoek en rapporteer dit (vooraf) in je methodesectie en (achteraf) in je discussie.


Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier. Je kunt je ook direct aanmelden voor een kosteloos en vrijblijvend kennismakingsgesprek. Dat kan op een van onze locaties, telefonisch of online. We helpen je graag verder!

Meld je aan

Deskresearch en literatuuronderzoek: het verschil

Het verschil tussen deskresearch en literatuuronderzoek is niet altijd even duidelijk. Hieronder volgt een overzicht van de overeenkomsten en verschillen.

Literatuuronderzoek (ook wel ‘theoretisch kader’ of ‘theorie’ genoemd) en deskresearch (of ‘bureauonderzoek’) lijken op elkaar. Immers: in beide gevallen zoekt de onderzoeker vanachter zijn bureau naar informatie die al door anderen is verzameld en gepubliceerd. Om die reden worden deze termen dikwijls door elkaar heen gebruikt, ook door onderzoekers. Heel vaak worden er echter twee verschillende zaken mee bedoeld, en het is dan van belang om het onderscheid helder voor ogen te hebben. Het onderstaand overzicht zal dat duidelijk zal maken.

1. Soort informatie
Bij deskresearch is de onderzoeker op zoek naar feitelijke of praktische informatie, vaak in de vorm van primaire gegevens, terwijl de onderzoeker bij een literatuuronderzoek wetenschappelijke of theoretische informatie zoekt, in de vorm van de onderzoeksconclusies van andere wetenschappers.

2. Doel
Het doel van een literatuuronderzoek is het schrijven van een overzicht van de beschikbare literatuur om de positie van het eigen onderzoek nader te bepalen. Bij deskresearch wordt gezocht naar financiële informatie, markt- en/of business-informatie, bevolkingscijfers en andere kwalitatieve of kwantitatieve gegevens om antwoord te kunnen geven op één of meer deelvragen.

3. Informatiebronnen
Wetenschappelijke informatie wordt vaak gezocht in bronnen als Google Scholar, PiCarta, ScienceDirect (het gaat dan om artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften), en handboeken van een bepaald vakgebied, zoals het marketinghandboek van Kotler. Informatie voor deskresearch wordt vaak gezocht op websites van organisaties als het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), Eurostat, MKB-Nederland en de Kamer van Koophandel (KvK).

4. Plaats in je scriptie
Het resultaat van literatuuronderzoek komt in je scriptie uiteindelijk terecht in een hoofdstuk dat ‘Theorie’, ‘Literatuuronderzoek’ of ‘Theoretisch kader’ heet. Dit is vaak het tweede hoofdstuk. De resultaten van deskresearch komen later, in een hoofdstuk met de titel ‘Resultaten’, ‘Deskreseach’, of iets van die strekking. Vaak is dit het vierde hoofdstuk van je scriptie.

Dus: ondanks dat de termen ‘deskresearch’ en ‘literatuuronderzoek’ regelmatig inwisselbaar gebruikt worden, worden daaronder vaak twee heel verschillende dingen verstaan. Mocht je het ondanks deze toelichting nog niet helemaal begrijpen, kom dan gerust bij Studiemeesters langs voor meer uitleg!


Wil je op de juiste wijze onderzoek uitvoeren? Studiemeesters helpt studenten vooruit. Met onze begeleiding studeer je sneller, beter en relaxter. Wie wij zijn en wat we precies doen? Dat lees je hier.


Literatuur:
Benschop, K. (2014). Marktonderzoek. Den Haag: Academic Service.
Brinkman, J. (1998). Cijfers spreken. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Westerkamp, K., & Van Veen, M. (2008). Deskresearch. Informatie selecteren, beoordelen en verwerken. Amsterdam: Pearsen Edication Benelux.